Terminale zorg met lege handen

– door Harriet Marseille

Ik was toevallig in de buurt en moest zoals wel vaker terugdenken aan mijn tijd met haar. Zou haar moeder thuis zijn? Ik belde. Niet dat we een woord met elkaar konden wisselen, maar als ze opnam, zou moeder thuis zijn en kon ik haar even een bloemetje komen brengen. Geen gehoor.

Ruim zeven maanden is het alweer geleden dat ik moeder voor het laatst in mijn armen sloot, vlak voor ze naar Iraaks Koerdistan zou vertrekken om haar dochter te begraven. Nu de Iraakse Koerden ook betrokken zijn geraakt bij de strijd tegen IS(is), denk ik regelmatig aan haar familieleden die in Koerdistan wonen. En dan gaan de gedachten weer terug naar de tijd die ik met deze dochter doorbracht aan haar ziekbed, in de flat van haar 81 jarige moeder.  Ze was net zo oud als ik. En haar kinderen waren ongeveer net zo oud als de onze. Maar terwijl ik me in de kracht van mijn leven voel, was zij terminaal.

Begin december mocht ik als vrijwilligster terminale zorg voor het eerst naar haar toe. Er was een klik, een hartsband die voelde als meer dan een gewoon vriendelijk contact. Was het vriendschap? Ik weet er eigenlijk geen woorden voor die rechtdoen aan deze speciale verbinding. Veel konden we niet met elkaar praten, want praten deed haar pijn. Haar mond was van binnen al zwart aan het worden, ten gevolge van de leukemie. Eten ging haast niet meer.
Ik kwam er twee dagdelen per week. Er was dan van alles te doen:  het klaarmaken van ijswater om te drinken, een gang naar de apotheek, het oplossen van misverstanden rond de zorg, het regelen van het juiste matras waarop ze geen doorligwonden zou krijgen en lekker kon liggen, het ophangen van een was, het koken van het eten. En tussendoor zaten we wat te praten en masseerde ik heeeel voorzichtig haar voeten. Eigenlijk kon dat niet. Ze had veel pijn aan haar voeten en kon geen massage verdragen. Maar de massage die ik gaf was eigenlijk niet meer dan een liefdevolle aanraking. En ze vond het zo heerlijk.

Als ik bij haar aan het bed zat of haar voeten masseerde, liet ze soms met fluisterstem wat los over de verschrikkingen die haar familie ten deel waren gevallen. Een oom van haar was omgekomen in de gevangenis, opgehangen na afschuwelijke martelingen tijdens het regime van Saddam Hussein. Ook haar vader had gevangen gezeten en had martelingen ondergaan. Hij was uiteindelijk jaren geleden thuis overleden na een lang ziekbed. Ze had hem zelf verzorgd, samen met haar moeder. Haar broer en schoonzus waren in de oorlog door een auto-ongeluk om het leven gekomen. Zij had daarna hun kinderen grootgebracht, samen met haar eigen kinderen. Een van haar zussen had na de val van Saddam belangrijke posities bekleed in Irak, en op haar was twee keer een moordaanslag gepleegd die ze had overleefd. Wat een pijn droeg deze familie met zich mee. Zoveel leed. Ik hoorde het aan en was er verdrietig van.

Overdag lag ze op de bank in de huiskamer. Deze bank had losse kussens en in verband met de richels daartussen moest er een molton op worden gelegd. Maar het lag niet lekker, de oneffenheden irriteerden haar fragiele lijf. De oplossingen die ze tot nu toe had geprobeerd, hadden niet geholpen. Ik nam mijn opblaasbare kampeermatje voor haar mee om op de bank te leggen en toen kon ze er eindelijk lekker liggen. Ze wilde het matje van me kopen. Maar ik wilde het gewoon aan haar uitlenen. Ik had het tenslotte toch pas in de zomer weer nodig. ‘Maar wat dan, als ik er dan nog ben?’ vroeg ze me. Ik probeerde mijn verbazing niet aan haar te laten merken en verzekerde haar dat ze het in dat geval beslist van me mocht kopen. Al twee keer had ze te horen gekregen dat ze terminaal was en niet meer dan een of twee weken te leven had. Steeds had ze het overleefd. Ik begreep best dat ze zich nog lang niet had neergelegd bij haar doodvonnis.

In de kerstvakantie hoefde ik niet voor haar te zorgen. Haar beide zussen uit Irak zouden er dan zijn. Ik was inmiddels wel nieuwsgierig geworden naar deze bijzondere vrouwen en we bespraken dat ik ze misschien terug naar Schiphol zou kunnen brengen, op vrijdagochtend 3 januari. Ze zou me er nog een bericht over sturen. Toen er geen bericht kwam, belde ik haar zelf, op oudejaarsdag. Een van de zussen nam op en vertelde me in goed Engels dat ze met ernstige complicaties in het ziekenhuis was opgenomen. Daarna zou ze naar een hospice gaan, omdat ze het haar moeder niet wilde aandoen om in haar huis te sterven.

Omdat ik haar als vrijwilligster aan huis niet meer zou zien als ze naar een hospice ging, aarzelde ik geen moment en pakte de fiets om haar in het ziekenhuis op te zoeken. Daar trof ik haar ondanks haar sterk verslechterde toestand heel vredig aan. Ze had zich verzoend met de dood en was klaar om te gaan, vertelde ze me. En omdat moeder het oké bleek te vinden als haar dochter bij haar thuis zou sterven, zou ze deze week weer terug naar huis gaan. Er was nog zo veel met haar te bespreken, maar er kwamen allerlei mensen van het ziekenhuis langs om met haar te praten en de familie zat beneden te wachten tot ik klaar was. Ik zei haar weer gedag met een kus. Vrijdag zouden we elkaar weer zien.

Toen ik die vrijdag 3 januari om 10 uur aankwam, deed haar broer me open. Het huis was vol met dierbaren. Ze was net een paar uur daarvoor gestorven. Diepe wanhoop in de ogen van moeder. De onontkoombare dood had wreed en genadeloos toegeslagen. Hoe moet het zijn om voor de tweede keer in je leven een kind te verliezen? Ik kon de rauwe pijn haast aanraken, zo tastbaar was hij aanwezig. En net als altijd stond ik met lege handen.  Het enige wat ik kon doen was aanwezig zijn bij dit immense verdriet. Moeder liet zich door me in de armen nemen. We zaten samen aan het bed van haar dochter. Die lag er mooi en vredig bij, eindelijk had ze rust.
Twee dagen later was de condoleance, op z´n Koerdisch, waar ik samen met een andere vrijwilligster naartoe ging. In een warm zaaltje, benauwd door de grote hoeveelheid mensen, hebben we daar de bekenden gecondoleerd en een tijdje in stilte gezeten. De mannen van de familie stonden in een rij vooraan in de zaal. De vrouwen zaten aan de zijkant. De volgende dag zouden ze naar Irak vliegen om haar in Iraaks Koerdistan te begraven.

Ik had kunnen aanvoelen dat ik de mij inmiddels dierbaar geworden mannelijke familieleden op deze bijeenkomst geen hug had moeten geven. Pas achteraf had ik door dat het ongepast was. Fouten maken hoort er ook bij. Ik kan niet van mezelf verwachten dat ik alles goed doe. En dan maar weer proberen om het mezelf inderdaad niet kwalijk te nemen.

Hoe zou het nu met ze gaan? Zal ik het nog eens proberen om moeder een bloemetje te brengen, of is het misschien beter om nu een ‘professionele’ afstand aan te houden? Ik weet het niet. Maar deze familie heeft me nog lang niet losgelaten.