De gelukkigste man van de wereld

door Leonie van der Plas

Ik heb wel eens de gelukkigste man van de wereld ontmoet. Dit was niet in Zwitserland of Frankrijk, of in de Himalaya, maar in Tanzania, Oost-Afrika. De man heette geen Matthieu Ricard. Het was ruim voordat Ricard aan hersenonderzoek werd onderworpen, waaruit de claim van de wetenschappers volgde dat dit de gelukkigste man ter wereld moest zijn. Ik weet niet meer hoe hij wel heette. Ik weet niet of hij wel eens gemediteerd had. Ook weet ik niet of er wetenschappers waren die naar hem toe zijn gereisd met hun apparatuur om te kijken hoe het gesteld was met het gelukscentrum in de hersenen van deze man. Ik zou het trouwens meteen doen, als ik onderzoeksbudget had. De man was de gelukkigste man van de wereld omdat hij zichzelf zo noemde. Ik zou niet weten wat ik er tegenin had kunnen brengen – als ik dat al had gewild.

een volle bus
Het was aan het begin van de jaren ’90. Wij reisden met de bus door het zuiden van Tanzania. We kwamen door gebieden waar hele velden maïs verdroogd stonden. We kwamen in een dorp waar we ook met ons geld maar moeilijk eten konden vinden. En daar reisden we na een paar dagen weer vandaan met een bus die eigenlijk niet meer wilde. Steeds als de bus even stil stond, en dat was tamelijk vaak, kon ik zien hoe de busmannen met een stukje sisaltouw in de buurt van de motor aan het frommelen waren. Soms moesten we met de helft van de passagiers uitstappen en een eindje lopen – eigenlijk elke keer wanneer de bus tegen een heuvel op wilde rijden. Een volle bus was te zwaar voor de motor.

Het had wel iets gemoedelijks, dat met al die mensen voor de bus uit lopen.

We kwamen ver na zonsondergang aan op de plaats van bestemming. Onderweg was er het een en ander gestolen van verschillende passagiers, waaronder de camera van mijn reisgenoot. De bus stopte daarom voor een bankgebouw, waar twee gewapende agenten stonden. Iedere passagier werd bij het uitstappen gefouilleerd – behalve wij. Wij schaamden ons. Maar alle spullen kwam terecht, ook de camera, en de mensen juichten toen er een lens uit de sok van de dief viel. (Toen we later hoorden voor hoe veel jaar de dief de gevangenis in draaide, hadden we behoorlijk spijt dat we hadden geroepen dat de camera van mijn reisgenoot was gestolen – dat bleek namelijk zwaarwegend in het proces).

oorlog en vrede
In de vroege ochtend werden we wakker van gebons op de hotelkamerdeur. Dat waren de busmannen om te vertellen dat de motor onder de bus vandaan was gevallen. Of wij er verstand van hadden. Nee. Toen we een kijkje gingen nemen, zagen we de motor onder de bus in het stof liggen. Bewegingloos. Niemand wist wat te doen. Wij ook niet.

Dit was in de tijd dat er in het vlakbij gelegen Mozambique burgeroorlog was. Van dorpsbewoners hoorden we schokkende verhalen over wat strijders uit Mozambique konden doen als je ze tegenkwam. We hoorden over verminkingen die waren toegebracht bij broers, ooms, vrienden, wanneer ze met elkaar het woud in gingen. Voor de strijders maakte het niet uit dat dit Mozambique niet was. En de mensen uit het dorp bleven het woud in gaan. Ze hoopten gewoon dat ze geen pech zouden hebben. Als ik nu op google maps kijk, zie ik trouwens dat er weinig over is van het woud in dit gebied.

Hier vandaan reisden we naar een dorp aan de kust, het meest zuidelijke dorp dat voor ons bereikbaar was. We hadden twee dagen op een bus staan wachten en de eerste ochtend stonden we al meteen op het strand. Wit zand, palmbomen, prachtig.

We keken over de azuurblauwe zee uit naar een eiland. Evenzo wit zand en palmbomen. Precies het soort plek waar je misschien wel eens van droomt. Het woord paradijselijk. Vooral na al die barre dagen.

Zwemmen en ontspannen. Nee, niet met cocktails of ligbedden. Die hoeven er wat mij betreft ook niet bij. Waarom op een ligbed cocktails drinken als de kokosnoten gewoon naar beneden vallen? En je met je kont op een omgevallen boom kunt zitten?

We konden met een bootje naar het eiland toe. We werden afgezet op een strand. Onze medepassagiers verdwenen fluks tussen de bomen. Wij bleven staan. Er kwamen een paar kinderen vrolijk het strand op gerend. Ze namen ons mee naar een huis. Hier maakten we kennis met een man die daar woonde met twee vrouwen en nog meer vrolijke kinderen.

Ze leefden daar aan zee in de meest idyllische omstandigheden. Klokkende kippen op het erf. Lekker thee drinken. Een lap grond waar de twee vrouwen samen met de kinderen genoeg groenten verbouwden voor de familie. Als iemand zin had om te gaan vissen, was er vis. En hoewel Mozambique hier nog dichterbij was dan in dat andere dorp, waren er hier geen verhalen over oorlog. Ja, verderop wel, hij wist ervan. Maar niet hier. Hier was het vredig.

De man nodigde ons uit om de volgende dag terug te komen. Dan zouden we samen eten. Zo gezegd, zo gedaan. We aten kip. En vogel, we zagen hoe die ter plekke door een van de kinderen met een katapult uit de lucht werd geschoten. En misschien ook wel vis, dat weet ik niet meer. Groente en rijst waarschijnlijk?

Met zijn twee mooie lieve vrouwen en al die vrolijk krioelende kinderen op dit prachtige eiland (wat trouwens een schiereiland bleek) prees de man zich gelukkig. Hij ging zelfs zo ver dat hij zichzelf de gelukkigste man van de wereld noemde. Zomaar. Hij hoefde zichzelf niet eens met anderen te vergelijken. En wij geloofden hem zonder omhaal.

gevallen ster
Toen we klaar waren met eten en met elkaar op de foto waren geweest, vroeg de man of we wel eens een ster van dichtbij hadden gezien. Nee, dat hadden we niet.

Hij zou er eentje voor ons halen. Want hier vielen de sterren soms ’s nachts op het strand. Hij kwam terug met iets dat eruit zag een groot stuk mica. Of misschien was het satelliet. We mochten het houden, dan hadden wij ook een ster. Mijn reisgenoot deed het in zijn fototas. We namen blij afscheid.

Wij reisden na deze avond verder met een ster in de fototas van mijn reisgenoot.

Eerlijk gezegd weet ik niet wat er na onze reis van de ster is geworden. Ik ben vergeten of we de ster mee naar huis durfden te nemen. Ik weet dat we allebei bang waren dat hij radioactief zou zijn. We waren bang dat het illegaal was. Ik geloof dat we hem toch mee naar Nederland namen. Misschien heb ik er nog eens naar gekeken toen ik bij mijn reisgenoot op bezoek was. Of misschien hebben we hem toch in Tanzania achtergelaten. Maar het was een mooi geschenk.

En verder weet ik niet of geluk een wedstrijd kan zijn.