– door Harriet Marseille –
De rood-wit gestreepte plastic lijn scheidt Theo en mij in de emergency room af van de vluchtelingen in de terminal E2 in de haven van Piraeus. Talloze keren is de lijn gescheurd, en ook weer vastgeknoopt. Kinderen duwen er tegenaan, spelen ermee. Soms passeren ze de lijn, maar dat is niet de bedoeling. In het begin was ik er zelf niet zo strikt in. Een meisje dat me niet duidelijk kon maken wat ze nodig had, nodigde ik uit het gewenste product te komen aanwijzen. Maar zodra je één kind achter de lijn toelaat, willen ze het allemaal. En dan wordt het een chaos. Dus til ik de kinderen nu voor de lijn op, zodat ze op de tekening van de beschikbare producten in de emergency room kunnen aanwijzen wat ze nodig hebben. We verstrekken hier babymelk (alleen gesteriliseerd, en steriliseren kost veel tijd!), wc-papier, luiers, maandverband, natte tissues, keukenrol, plastic bekers, zonnebrandcrème en voeding voor diabetici.
Een vrouw heeft zelf geen flesje voor babymelk. Gelukkig staat er nog eentje om weg te geven. Ik steriliseer hem voor haar. Ze moet even wachten. Ondertussen moet ik voor iemand anders de keuken in, de grote ruimte achter de emergency room, en het duurt langer dan ik had gewild. Als ik terugkom is het flesje gesteriliseerd, maar de moeder staat niet meer te wachten. Ze komt die avond en nacht niet meer terug. Was het dan toch niet zo dringend? Of heeft ze me niet goed begrepen en denkt ze dat ik haar niet wilde helpen? Ik voel me er ongemakkelijk over.
Een meisje van een jaar of acht overschrijdt de lijn telkens weer. Ze weet niet duidelijk te maken wat ze wil hebben. Ik heb haar eerder deze week al eens meegemaakt. Ze vroeg toen veel aandacht, en liep hinderlijk achter me aan, zeurend om cadeautjes. Andere vrijwilligers hebben me al voor haar gewaarschuwd: ‘Voor dat meisje moet je uitkijken, ze is niet te vertrouwen!’ Terwijl ik haar voor de derde keer vraag om uit de emergency room te gaan, zie ik haar opeens een mobiele telefoon van de tafel grissen. Van wie is die telefoon? Ik had hem daar nog niet eerder zien liggen. Is het haar eigen telefoon of gaat ze er nu vandoor met de telefoon van een vrijwilliger? Ik grijp onmiddellijk in en pak de telefoon van haar af. Ze is buiten zichzelf van wanhoop, is ontroostbaar. Theo vermoedt, gezien de heftigheid van haar emoties, dat het de telefoon van haar moeder zal zijn. Maar misschien speelt ze haar rol goed. Ik vertrouw het pas als de moeder erbij is geroepen en de juiste code weet in te voeren van de telefoon.
De ‘Sun cream!’ is erg populair, niet alleen overdag. De kinderen zijn er dol op. En tegen het slapen gaan komt iedereen erom vragen. Omdat zonnebrandcrème nog moeilijk te verkrijgen blijkt te zijn, zo vroeg in het seizoen, en ook behoorlijk duur is, heb ik een paar flessen bodylotion aangeschaft voor ’s avonds. Maar nee, die willen ze niet. Het moet écht sun cream zijn. ‘But there is no sun!’ is mijn antwoord, terwijl ik naar de donkere hemel buiten wijs. Misschien ruikt de bodylotion niet lekker genoeg? Eerder die week, nog voor ik deze had aangeschaft, was er ’s avonds nog slechts een halve tube zonnebrandcrème over. Voor 1100 vluchtelingen in E2. Een vrouw kwam met een klein flesje aanzetten en gebaarde me dat ze daar zonnebrandcrème in wilde hebben. Ik bood haar een klein beetje aan in een cupcake vormpje. Had ik dit beetje in haar flesje gedaan, dan had ze het er niet eens uit kunnen krijgen. Ze bleef echter vragen om meer, vol onbegrip over mijn zuinigheid.
De plastic bekers zijn bijna op. Op de tekening staan ze doorgestreept. We stellen er veel mensen mee teleur. Eigenlijk zouden ze hun bekers moeten bewaren. Er wordt veel te veel afval geproduceerd in dit kamp. Een man komt om een beker heet water vragen. Het hete water is in principe alleen alleen voor de baby’s bestemd. Maar hij heeft een zere keel en vertelt ons dat hij van de dokter heet water moet drinken. Ik weet niet of ik hem moet geloven maar geef het hem. Dan staan er opeens vijf mannen voor de lijn, met het verzoek om een beker heet water. Waarschijnlijk hebben ze erg veel trek in een kop thee. ‘Sorry, no cups today, and no hot water. Only for baby’s.’ Iemand uit de groep probeert het nog: ‘It is for the baby!’ Ik geloof hem niet. Ondertussen gaan twee vluchtelingentolken een kop thee drinken achter de lijn. Ze hebben zo hun privileges, achter de lijn.
Op momenten dat ik geen dienst heb in de emergency room en me tussen de vluchtelingen begeef, kan ik het met iedereen goed vinden. Ik praat, dans en eet met ze, en leef met ze mee. We gaan gelijkwaardig met elkaar om en worden vrienden op Facebook. Maar zodra ik achter de lijn sta, lijkt er opeens een afstand te zijn. Hoewel ik meestal vriendelijk blijf, beslis ik wel wie er al dan niet iets krijgt. Achter de lijn lijk ik boven de vluchtelingen te staan. Ik stel mensen teleur, sommigen worden boos. Toch weet ik niet hoe het anders kan.
De nacht is aangebroken. Om half twaalf demp ik de lichten. Maar het wordt niet stil. Groepen mannen blijven luid praten en zetten muziek op. Er wordt zelfs gerookt. Ik maan de mannen om stil te zijn en de sigaretten te doven. Wat geeft mij de positie om te bepalen hoe zij zich moeten gedragen? Pas tegen een uur of twee komt er een beetje rust in de terminal. Maar om half vier uur gaan de schoonmakers alweer aan het werk. Tussen de slapende mensen door lopen ze de hal te dweilen. Ze praten en lachen. Hun telefoons geven ondertussen luid berichten door op allerlei toontjes. Mag ik ze vragen wat zachter te doen? Ik weet het niet. Doe het wel.
Een groepje jongemannen komt de terminal binnen. Ze hebben honger en vragen om eten. Daar is de emergency room niet voor. Ze zullen moeten wachten tot het ontbijt van elf uur. Even later komen een Syrische vrouw, haar jong volwassen dochter en de vriend van het meisje de hal binnen. Ze hebben een reis van tien uur achter de rug vanuit het afschuwelijke kamp Idomeni, bij de grens met Macedonië. Ze vragen om dekens en ze hebben honger. Ik loop naar de keuken om broodjes, feta en sinaasappels voor ze te halen.
Intuïtief besluit ik telkens welke verzoeken ik al dan niet inwillig. Iets in mij wil iedereen graag tevreden stellen. Maar ik draag zorg voor de hele groep en er is niet genoeg voor iedereen. Daarom is ook een weigering wel degelijk compassie. Maar zodra ik geïrriteerd raak, mensen veroordeel om hun ‘hebzucht’, is mijn compassie ver te zoeken. Hoe is het mogelijk dat ik dat laat gebeuren? Ik ben zó bevoorrecht ten opzichte van hen. Zodra ik terug ben in ons appartement kan ik een douche nemen, thee drinken zoveel ik maar wil, en relatief ongestoord slapen. In het restaurant kies ik mijn eigen maaltijd uit. Geen vanzelfsprekendheden voor deze mensen die al zo lang op de vlucht zijn.
Want zij staan aan de andere kant van de lijn. En ik kan dat niet veranderen.
Wil je meer lezen over ons werk met de vluchtelingen in Piraeus? Klik dan hier voor een verslag van de week die Harriet hier doorbracht.